zondag 6 oktober 2013

De techniek van een aanloop

De aanloop tot afworp

Voor de eerste gedeelte van de aanloop wordt de speer meestal horizontaal gehouden met de hand naast of boven je hoofd. De manier van lopen is erg persoonlijk. Van belang is slechtst dat precies die snelheid  bereikt wordt waar de beste afworp mee gedaan kan worden. Een pas of vijf voor de afworp wordt de speer wordt de speer naar achteren gebracht, de schoudergordel komt nu evenwijdig aan de looprichting te staan en het bekken ook bijna, de speer wordt op ongeveer kruinhoogte met gestrekte arm vastgehouden, waarbij de speer vlak langs het hoofd naar voren wijst. Door de dwarse houding van schouders en bekken worden de laatste passen tot 'kruispassen': als het rechterbeen (bij rechtshandigen) naar voren beweegt passeert het linkerbeen en zijn de benen gekruist; de actie van het linkerbeen lijkt op 'pootje-over' bij schaatsen, de voet staat vrijwel dwars op de looprichting. De voet van het rechterbeen wordt soms ook bijna dwars op de looprichting geplaatst maar de voet in de looprichting plaatsen komt ook voor zodat de rechtervoet juist dwars op de normale looppositie staat.

De laatste maal dat het linkerbeen afzet ontstaat de 'banaan'. Deze 'banaan' van hoofd naar heup naar afzetvoet leidt tot spanning op de linkerzij waardoor het linkerbaan na de afzet des te sneller naar voren kan gaan. (Het voorspanningsprincipe komt in alle technieken van de atletiek naar voren: een spier eerst rekken (de verkeerde kant op), leidt ertoe dat hij vervolgens sneller kan bewegen.) Het linkerbeen passeert dan snel het rechterbeen en landt kort nadat het rechterbeen voor de laatste maal geland is. Het rechterbeen landt ongeveer recht onder het zwaartepunt terwijl het linkerbeen een stuk vóór het lichaam geplaatst wordt. Bij een goede techniek is dat been geheel gestrekt, waardoor de linker heup gefixeerd wordt. Die heup kan alleen nog maar als een polsstok schuin omhoog gaan.

Blokken en afwerpen

De plaatsing van het linkerbeen voor het lichaam leidt ertoe dat de werper sterk geremd wordt, maar er moet voor gezorgd worden dat de bewegingsenergie van de werper overgedragen wordt op de speer. Dit wordt bereikt door de rechterkant van de romp snel naar voren te bewegen, of beter gezegd: te laten bewegen, want het lijf had al snelheid van de aanloop. Na plaatsing van het linkerbeen kan de rechterkant van de romp de linkerkant inhalen; de draai as van deze beweging loopt van linker heup naar linkerschouder. Intussen blijft de werparm zo lang mogelijk naar achteren wijzen, waardoor de 'spanboog' kan ontstaan: de lijn van linkerheup naar rechterschouder naar hand vormt een boog die zo gekromd mogelijk moet zijn. Deze spanboog bevat veel voorspanning. Bovendien is er spanning/torsie in de romp: de rechterheup is naar voren gebracht terwijl de schoudergordel zo lang mogelijk haaks op de looprichting blijft. Al deze voorspanning wordt gebruikt om tenslotte de speer echt af te werpen. De werparm is daarbij zo gestrekt mogelijk en de speer wordt losgelaten als de arm de schouder passeert, waar de speer net de hand van de werper heeft verlaten.

Tenslotte moet nog geremd worden. Als het linkerbeen goed geplaatst was, is veel voorwaarste snelheid al verdwenen en wat overblijft is een beetje verticale snelheid (en de grote snelheid van de speer natuurlijk). Sommige werpers schieten daardoor voorwaarts omhoog en landen op beide handen, vlak vóór de afwerplijn. De meeste werpers maken een heel grote pas en eventueel nog een of twee kleine pasjes om tot stilstand te komen.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten