De aanloop tot afworp
Voor de eerste gedeelte van de aanloop wordt de speer meestal horizontaal gehouden met de hand naast of boven je hoofd. De manier van lopen is erg persoonlijk. Van belang is slechtst dat precies die snelheid bereikt wordt waar de beste afworp mee gedaan kan worden. Een pas of vijf voor de afworp wordt de speer wordt de speer naar achteren gebracht, de schoudergordel komt nu evenwijdig aan de looprichting te staan en het bekken ook bijna, de speer wordt op ongeveer kruinhoogte met gestrekte arm vastgehouden, waarbij de speer vlak langs het hoofd naar voren wijst. Door de dwarse houding van schouders en bekken worden de laatste passen tot 'kruispassen': als het rechterbeen (bij rechtshandigen) naar voren beweegt passeert het linkerbeen en zijn de benen gekruist; de actie van het linkerbeen lijkt op 'pootje-over' bij schaatsen, de voet staat vrijwel dwars op de looprichting. De voet van het rechterbeen wordt soms ook bijna dwars op de looprichting geplaatst maar de voet in de looprichting plaatsen komt ook voor zodat de rechtervoet juist dwars op de normale looppositie staat.
De laatste maal dat het linkerbeen afzet ontstaat de
'banaan'. Deze 'banaan' van hoofd naar heup naar afzetvoet leidt tot spanning
op de linkerzij waardoor het linkerbaan na de afzet des te sneller naar voren
kan gaan. (Het voorspanningsprincipe komt in alle technieken van de atletiek
naar voren: een spier eerst rekken (de verkeerde kant op), leidt ertoe dat hij
vervolgens sneller kan bewegen.) Het linkerbeen passeert dan snel het
rechterbeen en landt kort nadat het rechterbeen voor de laatste maal geland is.
Het rechterbeen landt ongeveer recht onder het zwaartepunt terwijl het
linkerbeen een stuk vóór het lichaam geplaatst wordt. Bij een goede techniek is
dat been geheel gestrekt, waardoor de linker heup gefixeerd wordt. Die heup kan
alleen nog maar als een polsstok schuin omhoog gaan.
Blokken en afwerpen
De plaatsing van het linkerbeen voor het lichaam leidt ertoe
dat de werper sterk geremd wordt, maar er moet voor gezorgd worden dat de
bewegingsenergie van de werper overgedragen wordt op de speer. Dit wordt
bereikt door de rechterkant van de romp snel naar voren te bewegen, of beter
gezegd: te laten bewegen, want het lijf had al snelheid van de aanloop. Na
plaatsing van het linkerbeen kan de rechterkant van de romp de linkerkant
inhalen; de draai as van deze beweging loopt van linker heup naar
linkerschouder. Intussen blijft de werparm zo lang mogelijk naar achteren
wijzen, waardoor de 'spanboog' kan ontstaan: de lijn van linkerheup naar
rechterschouder naar hand vormt een boog die zo gekromd mogelijk moet zijn.
Deze spanboog bevat veel voorspanning. Bovendien is er spanning/torsie in de
romp: de rechterheup is naar voren gebracht terwijl de schoudergordel zo lang
mogelijk haaks op de looprichting blijft. Al deze voorspanning wordt gebruikt om
tenslotte de speer echt af te werpen. De werparm is daarbij zo gestrekt
mogelijk en de speer wordt losgelaten als de arm de schouder passeert, waar de
speer net de hand van de werper heeft verlaten.
Tenslotte moet nog geremd worden. Als het linkerbeen goed
geplaatst was, is veel voorwaarste snelheid al verdwenen en wat overblijft is
een beetje verticale snelheid (en de grote snelheid van de speer natuurlijk).
Sommige werpers schieten daardoor voorwaarts omhoog en landen op beide handen,
vlak vóór de afwerplijn. De meeste werpers maken een heel grote pas en
eventueel nog een of twee kleine pasjes om tot stilstand te komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten